Door Tessel ten Zweege
Rembrandt van Rijn, P.C. Hooft, Johannes Vermeer en Joost van den Vondel: wie denkt aan kunstenaars en schrijvers uit de 17e eeuw zal als eerst een handjevol mannen voor de geest halen. Van vrouwen werd in de 17e eeuw vooral verwacht dat zij goed konden koken en poetsen en onderwijs werd voor hen niet gezien als een prioriteit. Vrouwen die wel de kans kregen zich te ontwikkelen op het gebied van kunst, hadden weer te maken met andere obstakels. Hun talent werd minder snel erkend en kunsthistorici vermoeden dat hun werk soms zelfs onterecht aan mannelijke tijdgenoten wordt toegekend.
Maria Schalcken bijvoorbeeld was een kunstschilder die zomaar eens verantwoordelijk zou kunnen zijn voor schilderijen die worden gezien als prestaties van haar broer Godfried. Een zelfportret van haar hand werd lange tijd toegeschreven aan Godfried en pas aan het eind van de twintigste eeuw herkend als werk van Maria, toen bij een opknapbeurt haar voornaam in de signatuur tevoorschijn kwam. Zij werd geboren tussen 1645 en 1650 en leerde schilderen van haar broer. Er zijn maar twee werken van haar hand bekend, waaronder het zelfportret, waarop ze zichzelf afbeeldt achter haar schildersezel. Maria Schalcken is een van de weinige bekende vrouwelijke schilders uit de 17e eeuw.
Ook Catharina Questiers was een van de bekendste vrouwelijke schrijvers van de 17e eeuw in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Ze groeide op in een artistiek milieu in Amsterdam en verwierf al jong bekendheid als dichteres en toneelschrijfster. Questiers schreef zowel religieuze als liefdespoëzie, en haar werk kenmerkt zich door spitsvondigheid, stilistische flair en zelfbewust vrouwelijk auteurschap. Ze trad toe tot literaire rederijkerskamers, een uitzonderlijke prestatie voor een vrouw in haar tijd.
Liefdesbrieven aan vrouwen
Ook in de literatuurwereld streden vrouwen voor hun plekje op het toneel. Een opmerkelijke schrijfster was Titia Brongersma, een Friese dichteres. Zij gaf op eigen initiatief een dichtbundel uit van maar liefst 240 pagina’s, wat uitzonderlijk was. Meestal verschenen zulke boeken op initiatief van bevriende mannen, die tevens het voorwoord schreven. Haar gedichten gingen vaak over huiselijke taferelen zoals borduren en bloemschikken. Veel van de gedichten in haar bundel zijn pastoraal-erotisch getint en aan vrouwen geadresseerd. Vooral in de gedichten aan een vrouw genaamd Elise, of EJ, zijn sterke emoties te bespeuren. Ze beschreef hoe ze een rivier zou oversteken om bij haar te zijn en hoe ze zich als een klimplant om haar heen wilde wikkelen. Haar werk doorbrak daarmee conventies en is een van de eerste literaire hints naar vrouwenliefde. Met haar gedichten en onafhankelijkheid liet ze een gedurfde stem horen in de literaire wereld van haar tijd.
Aan het einde van de 17e eeuw verbeterde de positie van de vrouw in de literatuur. De eeuw die erop volgde wordt ook wel aangeduid als ‘de eeuw der dichteressen’, omdat er toen zoveel vrouwen gedichten publiceerden. De bekendste vrouwelijke schrijvers uit die tijd waren Betje Wolff en Aagje Deken, die tegenwoordig net als Titia Brongersma met de vrouwenliefde worden geassocieerd. Zij woonden namelijk als schrijversduo samen en sliepen naar verluid in hetzelfde bed.
Vrouw in de collegebanken
Aletta Jacobs (1854 – 1929) wordt vaak gezien als de eerste Nederlandse vrouw die ging studeren, maar eigenlijk was dat Anna Maria van Schurman (1607-1678). Zij mocht weliswaar niet afstuderen en werd afgeschermd van haar mannelijke medestudenten tijdens de openbare hoorcolleges, maar ze was een van de meest geleerde vrouwen van Europa. In haar dissertatie ‘The learned maid, or whether a maid may be a scholar. A Logic exercise’ (1659) pleitte ze ervoor om vrouwen toe te laten tot de universiteit. Tijdens haar studententijd mocht ze zich niet officieel inschrijven of examens afleggen. Over de Universiteit Utrecht schreef ze: “Non haec Virgineis pervia Sacra choris”, ofwel: voor vrouwen blijft dit heiligdom gesloten.
Ondanks dat de universiteit het haar niet makkelijk maakte om ook daadwerkelijk student te zijn, excelleerde ze in de theologie en begreep ze verschillende talen. Ze beheerste naast het Latijn en Grieks ook Hebreeuws, Aramees, Syrisch en Arabisch. Ze speelde een actieve rol in het uitgebreide briefwisselingsnetwerk dat bekendstaat als de Republiek der Letteren. Dit droeg er mede aan bij dat haar werk vandaag de dag nog in verschillende buitenlandse bibliotheken te vinden is.
Hoewel hun namen vaak overschaduwd worden door die van hun mannelijke tijdgenoten, laat de geschiedenis zien dat vrouwen in de 17e eeuw wel degelijk hun stempel drukten op de wereld van kunst en literatuur. Maria Schalcken, Catharina Questiers, Titia Brongersma en Anna Maria van Schurman zijn daar sprekende voorbeelden van. Zij schreven, schilderden, leerden en discussieerden, ondanks de vele obstakels die hun werden opgelegd. Door hun penseelstreken en ganzenveren verwierven ze een plek in de geschiedenis die niet langer vergeten mag worden. Hun verhalen verdienen het om verteld en gelezen te worden—als eerbetoon én als inspiratie voor toekomstige generaties.