Door Tessel ten Zweege
Door de groeiende welvaart wordt de 17de eeuw vaak de ‘Gouden Eeuw’ genoemd, waartoe de grote schilders van deze tijd ook behoren. Vandaag de dag wordt er steeds meer kritiek geleverd op de manier waarop we deze geschiedenis vertellen: welke zaken we buiten beschouwing laten, wie we idealiseren en welke gebeurtenissen ertoe doen. Daarom is er niet alleen kritiek op de term ‘Gouden Eeuw’ vanuit het antikoloniale perspectief dat we vaak tegenkomen: mensen met een beperking werden namelijk ook als minderwaardig gezien. Zij profiteerden niet altijd van deze welvaart, maar werden juist ‘the needy’, de hulpbehoevenden genoemd.
Het idee dat mensen met een zichtbare – of onzichtbare – beperking hulpbehoevend zijn zien we vandaag de dag terug in waardeoordelen vanuit de samenleving, zoals dat zij uitkeringstrekkers zouden zijn, lui zijn of zelf schuld hebben aan hun aandoening. Daarnaast worden op paradoxale wijze mensen met een beperking nog altijd gezien als zielig, als iemand om medelijden mee te hebben of wordt gedacht dat zij gered moeten worden van hun lot. De basis van deze ideeën vinden we in de zeventiende eeuw – een tijd waarin men overtuigd was dat mensen met een beperking gestraft werden door God, bezeten waren door de duivel of hekserij en dat een ziekte of beperking ook weg te bidden viel. Welke maatschappelijke positie namen mensen met een beperking in tijdens de zeventiende eeuw? Welke stigma’s leefden toen rondom hun bestaan, wie troffen deze het hardst en hoe zien we dit terug in het Nederland van nu?
‘Abnormale’ lichamen
‘Anders’ zijn werd in de zeventiende eeuw niet beloond. Iedereen die afweek van het ideaal – een witte man met vier ledematen – had minder sociaal aanzien. De discriminatie van mensen met een beperking begon echter al eerder in de geschiedenis. Kinderen met aangeboren lichamelijke afwijkingen werden vanaf de Middeleeuwen ‘monstrous births’, ofwel ‘monsterlijke geboorten’ genoemd. Wanneer je bronnen leest uit de zeventiende eeuw, zie je dan ook woorden zoals ‘misvormd’, ‘monsterlijk’ en ‘defect’ voorbij komen wanneer het gaat over mensen met een beperking. In de schilderkunst uit deze tijd zie je deze discriminatie terug in een andere vorm: de schilders uit de zeventiende eeuw gebruikten namelijk mensen met lichamelijke afwijkingen als subjecten voor hun artistieke afbeeldingen van het lelijke en het groteske.
Dat lichamelijke afwijkingen werden gezien als lelijk, hing samen met de ontwikkeling in Europa van het lichamelijke ‘ideaal’. De Europese renaissance kenmerkt zich namelijk niet alleen door de groeiende wetenschap, maar ook specifiek door de fascinatie met het lichaam. Alhoewel de afnemende rol van religie in de samenleving plaatsmaakte voor wetenschap en anatomie, bleef het idee van het ‘ideale’ lichaam bestaan. Daarnaast maakte de ontwikkeling van protheses dit ideaal steeds haalbaarder voor wie geboren werd met een missend ledemaat, vinger of ander lichaamsdeel. Pas tijdens de Verlichting maakte het ‘ideale’ plaats voor het ‘normale’ lichaam. Maar ook hier kregen mensen met een beperking te maken met waardeoordelen die nu nog steeds voelbaar zijn, verscholen achter het woord ‘abnormaal’.
Beperkingen en sociaal-maatschappelijke positie
Terwijl Nederland genoot van deze florerende wetenschap, speelde het land een grote rol in het koloniseren en uitbuiten van een aantal Caribische Eilanden en Suriname in de zeventiende eeuw. Nederlanders lieten tot slaaf gemaakte mensen werken op plantages in deze gebieden onder onmenselijke condities. Niet alleen waren handicaps een gevolg van slavernij, maar ook werden tot slaaf gemaakte personen met opzet in een staat tussen leven en dood gehouden. Zo konden zij fysiek niet rebelleren tegen de uitbuiters, maar wel werk blijven leveren. Uit historische documenten blijkt dat ook op de slavenschepen flink wat ziektes rondwaarde. Een van de getuigen hiervan was chirurg Alexander Falconbridge, die werkzaam was op een dergelijk schip destijds. Tot slaaf gemaakte personen die ziek of verwond raakten, werden vaak teruggestuurd naar de kust, overgelaten aan hun lot. Falconbridge stopte, na het zien van deze huiveringwekkende gebeurtenissen, zijn werkzaamheden op de slavenschepen en begon zich openlijk uit te spreken tegen de slavernij.
Een andere bevolkingsgroep die kwetsbaar was voor ziekte en beperkingen, werd gevormd door zij die in armoede leefden. De pestepidemie kende een hoogtepunt in de veertiende eeuw, maar tot in de zeventiende eeuw waren er nog gevallen te vinden in Europa. Het was een ziekte die vooral arme mensen trof: zij konden vaak de bestaande behandelingen niet betalen. De besmettingen vormden een gevaar voor de samenleving en daarom werd er vanuit de medische wereld een verklaring gezocht voor de ziekte. Het viel op dat mensen uit een lagere sociale klasse vaker ziek werden. Hieruit volgde een theorie dat mensen in armoede biologisch bepaald vatbaarder zouden zijn voor ziektes dan anderen. Dat ziekte werd geassocieerd met viezigheid en dat arme mensen werden gezien als bronnen van besmetting, had invloed op de negatieve denkbeelden die er heersten over hen.
Net zoals de arme bevolking, kregen ook vrouwen te maken met pseudo-wetenschappelijke theorieën om maatschappelijke negatieve denkbeelden over hen te onderbouwen. Mentale stoornissen werden soms gezien als een gevolg van bovennatuurlijke krachten – en specifiek vrouwen werden gezien als vatbaar voor deze bezetenheid. De baarmoeder werd zelfs gezien als een bron van kwaadheid en hekserij in vroegmodern Europa. Arts Paracelsus schreef dat de mens via twee organen zichzelf een mentale ziekte zou ‘inbeelden’: de milt en de baarmoeder. Daarom waren vrouwen dubbel zo vatbaar voor het kwaad, volgens de arts. Deze ideeën over de vrouwelijke geest en de baarmoeder speelden een grote rol in de zeventiende eeuw waarin vele vrouwen onterecht werden vervolgd en vermoord vanwege verdenkingen van hekserij. Zo zien we dat specifieke groepen in de samenleving vaker te maken kregen met beperkingen dan anderen – of dit nou zogenaamd biologisch werd bepaald of omdat zij tot gehandicapte mensen werden gemaakt.
Hulp of betutteling?
Alhoewel er dus zeker sprake was van een ‘eigen schuld’ of ‘zo-is-het-nou-eenmaal’ narratief, leefde er ook een groot sentiment dat we als samenleving de ‘hulpbehoevenden’ moesten redden uit hun situatie. Er wordt vandaag de dag gedacht dat bijvoorbeeld mensen met een mentale stoornis destijds werden opgesloten in het ‘gesticht’ – dat in Nederland het ‘dolhuis’ werd genoemd. Dit is maar een deel van het verhaal, omdat er in Europa juist vaak sprake was van thuiszorg, waarbij patiënten afhankelijk waren van familiale ondersteuning. Naast de dolhuizen, waren er ook andere – minder bekende – vormen van opvang in Nederland voor de ‘hulpbehoevenden’. Het pand dat nu H’ART Museum huisvestigt, was vroeger het Diaconie Oude Vrouwen Huys. In 1683 werden de deuren van de zorginstelling geopend, waar het onderdak bood aan 368 ‘hulpbehoevende’ vrouwen, een bijzonder hoog aantal voor de tehuizen uit die tijd.
Het is belangrijk om zorg te dragen voor anderen in de samenleving, vinden ook sociale rechtvaardigheidsbewegingen zoals de maatschappelijk betrokken academici uit de relatief jonge discipline genaamd Disability Studies. Sommigen stellen dat de beperking niet ligt in de persoon zelf, maar juist in de samenleving die zich niet aanpast aan verschillende menselijke lichamen en de bijbehorende behoeftes. Op de loer ligt namelijk het risico te vervallen in een stereotype dat gehandicapte mensen zielig zouden zijn of iets zouden missen in hun leven – iets dat tijdens de zeventiende eeuw tot uiting kwam in familieleden die op kruistocht gingen om hun naasten te ‘bevrijden’ van mentale stoornis, en het proberen weg te bidden van een beperking of ziekte. Het is een sentiment dat nog steeds leeft, blijkt uit een onderzoek van Movisie naar de bestrijding van validisme in 2021.
Ook de associatie tussen mensen met een beperking en het ‘monsterlijke’ is de wereld nog niet uit. We zien keer op keer lichamelijke beperkingen terugkomen in beangstigende slechteriken en monsters uit horrorfilms. Uit het eerder genoemde onderzoek van Movisie blijkt dan ook dat velen zich angstig voelen in de buurt van mensen met een lichamelijke beperking. Ook wijst een onderzoek van psychiatriedeskundigen uit 2021 uit dat mensen met een psychische gevoeligheid nog vaak gedacht worden gevaarlijk te zijn. Daarnaast krijgen vrouwen nog steeds te maken met stigma rondom hun mentale gezondheid, vaak worden ze hysterisch genoemd – ook al is de baarmoeder niet meer het bron van alle kwaad.
De verbinding tussen armoede en ziekte of beperking bestaat ook vandaag de dag nog steeds. Nederlanders die in armoede leven, kunnen niet altijd behandelingen betalen. Hierdoor slaan zij regelmatig een bezoek aan de huisarts of de apotheek over. Ook de hoge prijzen van gezond eten belemmeren de gezondheid, blijkt uit het onderzoek naar de relatie tussen geldgebrek en gezondheid van Movisie in 2022. Ook is het zo dat veel mensen in armoede dicht op elkaar leven, dat tijdens de COVID-19 pandemie ervoor zorgde dat zij zich moeilijker tegen de ziekte konden beschermen. Zo zien we dat om te kunnen begrijpen welke problemen er spelen, het belangrijk is te kijken naar het verleden en te onderzoeken welke gelijkenissen we vandaag de dag nog zien.
De zeventiende eeuw: spiegel voor het heden
De zeventiende eeuw biedt dan ook een spiegel om te zien welke problemen rondom validisme en de discriminatie van mensen in armoede nog steeds aandacht verdienen. Zo noemen we mensen met een handicap geen monsters meer en zullen we niet aan God vragen om hen te genezen, maar krijgen zij wel vaak te maken met medelijden en zijn anderen nog vaak angstig rondom hen. Mentale stoornissen zijn niet meer een kracht van de duivel, maar toch worden mensen die er een hebben vaak als gevaarlijk gezien. En alhoewel de pest niet meer heerst in Europa, krijgen arme mensen nog steeds te maken met een verhoogd risico op gezondheidsproblemen. We zien dus dat het idee van – en het stigma rondom – de ‘hulpbehoevenden’ nog steeds voortleven in het Nederland van vandaag.